“en dat Gerrit Fijn hem hadde geantwoort dat hij die boete niet daghte te betaelen”

handtekening Gerrit Jansen Fijn 29 juli 1708

De familienaam Fijn duikt op de Noord Veluwe voor het eerst op in het Richterambt van Oldebroek in de persoon van Jan Willems Fijn. Hij laat daar op 8 november 1668 een dochter Aaltje dopen. Waar zoon Gerrit Fijn en eventuele meerdere kinderen gedoopt zijn is op dit moment niet bekend. Waar Jan Fijn vandaan kwam blijft een ook raadsel maar hij zal zo rond 1640 geboren zijn als zoon van ene Willem Fijn. Er waren in die periode diverse families Fijn bekend waarvan de meerderheid toch in Noord en Zuid Holland zaten. Wellicht dat hij ooit vandaar vertrokken is richting Veluwe om een nieuw bestaan op te bouwen. Wie zijn vrouw was is ook niet bekend maar het lijkt goed mogelijk dat de kinderen Aaltje en Gerrit verschillende moeders hadden. Op basis van de vernoemingsregels op de Veluwe zou de moeder van Gerrit misschien Aaltje geheten hebben. Voorlopig blijft het bij deze enige vermelding over Jan Fijn. Pas na een kleine veertig jaar duikt de naam Fijn weer op, nu in Hattem waar de familie zich gevestigd lijkt te hebben in het schoutambt. De familie Fijn woont dan ergens op Vogelenzang bij Hattemerbroek. Op 14 juni 1708 vermeld het pand, relaas en gigte boek van Hattem een eerste vermelding van Jan Fijn in Hattem. Gerbrand Coenders de onderscholt van Hattem legt namens Hermen van der Kolck beslag op de gerede goederen van Jan Fijn vanwege een borgtocht van 100 rijksdaalders. Jan Fijn belooft hier “gene van sijne goederen te doen of selfs overbrengen”. Enkele maanden later in oktober en november van 1708  word ook duidelijk dat er een zoon Gerrit Jans Fijn is welke in een geschil met de burgermeesteren Cruijner en Daendels is verweven. Een zaak die verderop in meer details word beschreven. Wat er met dochter Aaltje is gebeurd kon ik nog niet achterhalen. Wellicht is zij al jong gestorven zoals veel kinderen in die tijd. Ook in Hattem word van een vrouw van Jan Fijn geen andere melding gemaakt dan dat “De vrouwe van Jan Fien voor Brock” ergens tussen 6 maart en 21 juni 1721 overleden is en op het kerkhof in Hattem begraven werd. Haar naam word hier niet genoemd. Uit een uitspraak van de eerste vrouw van zoon Gerrit Fijn, verderop in meer detail genoemd, kan het haast niet anders dan dat het zijn moeder betrof die hier begraven werd en geen vrouw uit een eventueel later huwelijk. Dat Gerrit Fijn met zekerheid een zoon van Jan Willems Fijn blijkt te zijn word pas duidelijk in het jaar 1711. Op 14 december 1711 geeft Jan Willemsz. Fijn  “alle sijne gerede goederen bestaende in peerden, beesten, schaepen, huissraet van linnen en wollen etc. niets uitgesondert” aan zijn zoon Gerrit Jans Fijn. Dit op voorwaarde dat zijn zoon hem de rest van zijn leven zal onderhouden in “cost, dranck en kledinge nae behoren”. Het lijkt dat Jan Fijn op dat moment al behoorlijk op leeftijd was. Hieruit blijkt ook dat Gerrit op dat moment het enige nog levende kind van Jan Fijn was. Jan Willems Fijn overleed vermoedelijk ergens begin december 1715. In de kerkrekening word het volgende hierover door de kerkmeester genoteerd: Den 17 dito Jan Fijen op de Kerckhof begraven. De kosten hiervan waren 1 gulden en 8 stuivers.

Begraaf rekening Jan Willems Fijn. (Kerkrekening Hattem 17-14 – 1715. inv. 634).

Gerrit Fijn zal naar alle waarschijnlijkheid voor 1685 geboren zijn. Omdat er tussen 1668 en 1708 geen spoor van de familie is te vinden is het goed mogelijk dat ze ergens buiten de regio gewoond hebben. Zowel vader Jan als Gerrit waren keuterboeren en runden een kleine boerderijtje wat men een Caterstede noemde met wat vee en akkertjes. Dat Gerrit Fijn een bewogen leven heeft gehad hoeft geen betoog. Op 15 mei 1707 huwde Gerrit Jans als jongeman in’t Hattemerbroek met Egbertje Hermansen jongedame uit Herxen. Een gelukkig huwelijk zal het niet geweest zijn gezien het feit dat er uiteindelijk in 1710 een echtscheiding plaatsvond. Iets wat in die tijden haast ondenkbaar was. Wellicht was dit de eerste echtscheiding in het scholtambt van Hattem? Hoe dan ook, er zal ook in die tijd flink over geroddeld zijn. Kort voor de kerstdagen van 1707 verliet Egbertje, inmiddels zwanger van Gerrit Fijn hem en keerde ze terug naar haar familie Herxen. Het hele dossier over deze scheiding rept met geen woord over een oorzaak waarom zij hem verliet. Op verzoek van “Gerrit Jansen Fijn op de Vogelsanck” steekt men op 29 juli 1708 de IJssel over voor een bezoek om “aff te vragen aan Eghbertien Herms, sijn Eh. huis vrouw wat reden het dogh moghten wesen of wat in sighte sij heeft dat sij haar van mijn, als haere eghte getroude man comt te onthouden”. Het bezoek blijkt echter voor niets want men keert terug zonder een antwoord op de vraag wat de reden van haar weglopen was. Opnieuw reist men op 14 augustus 1708 af naar Herxen met het verzoek om aan Egbertje Hermens als huisvrouw van Gerrit Fijn, “doenmaals in de kraam leggende bij haar susters huis in Overijssel”, of zij niet bij haar echtgenoot wilde terug keren “om daar mede als napligt te leven”. Egbertje gaf als antwoord “dat sij nooijt woude bij hem komen wederom, en dat sij hem niet wilde hooren of sien, en dat sij graag haar eijgen hand wilde passeren van toetestaan dat hij wel weder mogte trouwen, daar bij voegende soo lang sij leefde hem niet te willen aansien, maar soos sij doot was en so het de vrinden wilden toestaan dat wel mogte dulden, dat hij het lijk volgde” Dat was nogal klare taal! Maar nog steeds geen reden van haar weglopen. Maar het mag wel duidelijk zijn dat er een diepliggende haat naar Gerrit Fijn bij haar was. Nogmaals op 1 oktober 1708 vertrekken de heren Joost van Welbergen en Rutger Scholten in opdracht van de Hattemer burgermeesteren Tulleken en Uerwerker naar Herxen om weer met Egbertje te spreken en te vragen “of sij niet van meninge was weder te keeren to haren man”. Haar antwoord “dat sij het nu of in euwigheid niet wilde soude doen” is weer een keiharde bevestiging dat zij geenszins van plan was om ooit nog terug te komen. Op de mededeling dat haar man graag de wagen zou sturen om haar op te halen waar het haar maar beliefde antwoorde ze “het niet te willen doen en in euwigheid hem niet te willen kennen als een man, met bijvoeginge van veele vuile inpertinente woorden, en dat sij het toestont dat hij een ander vrouspersoon tot een huisvrouw aanam”. Kortom, zij was er helemaal klaar mee! Een aantal dagen later op 10 oktober 1708 word nog een poging ondernomen om Egbertje te overtuigen tot het terugkeren naar haar man. Ditmaal waren het Jacob Drost en Arent Northoff die de IJssel over mochten richting Herxen. Weer was haar antwoord hetzelfde. Op de vraag naar de reden kwam weer geen echt antwoord maar dit keer zegt ze wel dat haar man vaak ruzie met zijn moeder had waarbij  flink werd “gekeven“. Hierop antwoordden de mannen dat het geen reden was om zomaar haar man te verlaten. Zij wou hem in ieder geval nooit meer zien of spreken. Zelfs de op verzoek van Gerrit Fijn afgelegde verklaring van Jan Cornelis en Claas Hagedoorn beide woonachtig in Hattemerbroek mocht niet baten. Zij verklaarden samen “als dat wij lange jaaren hebben gekent de persoon van Gerrit Jans Fijn in die manier als een eerlijk man en ongeveer anderhalf jaar getrout sijnde geweest met eenen Egbertjen Herms, heeft voornoemde Egbertjen Herms soo verren ons bewust is, sonder enige reden verlaten het geselschap en bijwoninge van haren man Gerrit Jans Fijn en den tijt ongeveer acht dagen voor kersmis 1707 geleden haar ontrocken sonder sig te bemoeijen met de huishoudinge en alsoo haar begeven na Overijssel”. Begin december 1710 komt er uiteindelijk de volgende uitspraak: “dat de gedaegde door haer malitieuse desertie den band des huwelicks heeft verbroocken, verclaerende daeromme het selve huwelick voor null krachteloos en van geener weerde ende dat het vervolgens den Impt sall vrij staen om wederom met een andere naer welgevallen te mogen trouwen”. Uiteindelijk word in Arnhem een scheiding uitgesproken op 4 december 1710. De vraag is wat er met het kind is gebeurd? Ik heb geen doop kunnen vinden van haar kind. Was het een jongetje of een meisje? Of Gerrit ooit zijn kind bij haar heeft leren kennen is ook niet bekend.

Ondertussen heeft Gerrit Fijn een andere vrouw leren kennen. Haar naam was Griete Martens. Met haar kreeg hij voor hun huwelijk al een eerste dochter Aeltjen Gerrits Fijn die op 21 december 1710 te Hattem gedoopt werd. Het is goed mogelijk dat Aeltjen er al een tijdje was en pas gedoopt kon worden na de uitspraak van de scheiding. Kort daarop trouwt Gerrit Fijn op 14 januari 1711 te Hattem met Griete Martens. Zij kregen samen 7 kinderen van wie er een aantal jong overleden. Eerste dochter Aeltjen overleed voor 1719. Op 5 oktober 1713 werd dochter Metje Gerrits Fijn gedoopt die op 4 april 1714 te Hattem begraven werd. Marrighjen Gerrits Fijn werd gedoopt op 10 maart 1715, zij huwde met Hendrik Egberts op 3 mei 1744 te Oldebroek. Hun huwelijk bleef kinderloos. Blijkende uit de volgende akte uit het Oud Rechterlijk Archief van het Richterambt Oldebroek waarin haar nog in leven zijnde zus Aaltje en de kinderen van haar inmiddels overleden broer Jan Gerrits Fijn erfgenamen zijn. Op 3 januari 1792 verschenen Gerrit Derksz namens Aaltjen Gerrits, zijn moeder voor de helft. En voor de andere helft Gerrit Jansz Fijn, mede namens Mijntje, Grietjen, Jannetje,  Marrigje, Matjen en Hendrik Jansen Fijn zijn zusters en broer, wonende onder Hattem, als mede erfgenamen van hun tante Marrigje Gerrits in leven huisvrouw van Hendrik Egberts. Zij verkochten het erf en sterfhuis van hun tante aan Hendrik en Jan Vinke. Op 1 augustus 1717 word dochter Matje te Hattem gedoopt. Zij sterft ook jong. Aaltje Gerrits Fijn word te Hattem gedoopt op 14 mei 1719. Zij huwde te Heerde op 7 maart 1756 met Derck Lubberts Koning. 11 maart 1722 word dochter Janne te Hattem gedoopt. Ook zij sterft jong. Als laatste word de zojuist hierboven genoemde Jan Gerrits Fijn op 23 maart 1755 te Hattem gedoopt. Hij huwde op 31 januari 1755 te Doornspijk met Janna Lubberts Nagelholt. Jan Gerrits Fijn is samen met zijn vader Gerrit Jans Fijn en zijn grootvader Jan Willems Fijn de stamvader van een grote familie Fijn die hun oorsprong heeft in Hattemerbroek, de Voskuil en Wezep.

“en dat Gerrit Fijn hem hadde geantwoort dat hij die boete niet daghte te betaelen”

In dezelfde periode dat Gerrit Fijn verwikkeld is in zijn echtscheiding raakt hij betrokken in een conflict met de burgermeesteren Cruijner en Daendels. Volgens een rechtszaak die diende in mei 1713 waren Jan Fijn en Gerrit Fijn betrokken bij de vernieling van een stuk houtgewas van de heren Cruijner en Daendels. De vernieling had overigens al ergens in oktober 1708 plaats gevonden. Tijdens een inspectie in het Hattemerholt door Gerrit Hendricks, Lieffert Willems en Gerrit Lamberts Nijmeijer in opdracht namens voorgenoemde twee heren om te kijken of een stuk land geschikt was om er op te verbouwen ontdekten zij er flinke beschadigingen aan. Aan de zijde van het land dat bij Jan Fijn in gebruik was troffen zij een stuk aan dat “schrikkelijk was geruineert” De heren Cruiner en Daendels ontboden Jan Fijn in het bijzijn van boven genoemde drie getuigen bij hun op de akker en vervolgens vertrokken ze samen naar het huis van Jan Meijlink. De drie getuigen stelden aan de beide eigenaren voor om met Jan Fijn een eventuele schaderegeling “te willen afmaken”. Zowel Cruijner als Daendels leek daar in eerste instantie niets voor te voelen maar lieten Jan Fijn op dezelfde dag in de namiddag op IJsselvliedt komen om het daar af te handelen. Op IJsselvliedt werd Jan hevig “bekeven” door de beide heren en zeiden hem dat hij het wel “beeter hadde mogen maecken”. In eerste instantie werd Jan Fijn beschuldigt van de vernieling maar op de vraag van Daendels wie “het holt hadde afgehouwen” antwoordde hij: “mijn knegt en mijn soone”. Tonis Roseboom de knecht van Jan Fijn werd ontboden voor een verhoor. Hij vertelde een week of twee tot drie geleden op de akker gewerkt te hebben en dat Gerrit Fijn het hout langs de akker toen “een deel heeft omgeknickt en een deel heeft omgesnoeit” en dat hij hem daarbij had geholpen. Op de vraag waar het verdwenen hout is zei hij niet te weten waar het gebleven was. Hij zegt geen “stubben of stompen uitgeploeght te hebben”, maar dat hij tijdens het ploegen wel “tegens een stubbe heeft aengelopen”. Middels een “Extract uijt het signaet der Stadt Hattem” blijk dat Gerbrand Coenders, de onderscholt  op 16 november 1708 in naam van Hooftscholt Oswald Tulleken “is geweest ten huijse van Jan Fijn en heeft deselve neffens sijn soon Gerrit Jansz Fijn volgens placcate van den Lande (waervan hem copie heeft ter handt gestelt) gesommeert tot betalinge van een boete van drie hondert guldens over het afhacken van eenigh eickenhout toebehorende aen de Heeren Cruijner en Daendels, en dat Gerrit Fijn hem hadde geantwoort dat hij die boete niet daghte te betaelen, en in soo ver de Hooftschout hem de beesten wilde laeten afhaelen, hij die op sijn reght soude houden”. Hij zou in het eiken houtgewas een gat hebben gegraven “omtrent seven treden lanck en breet”. Er werd door Gerrit Hendriks, Gerrit Geurts, Gerrit Lamberts Nijmeijer en Lieffert Willems als “geloofweerdige getuijgen” verklaard dat het land “seer was beschadigt en geruieneert sijnde sommige stubben tot aen de gront afgeslagen en verscheidende sware stokken tot an de stam”. Op de vraag waarom hij het houtgewas van de heer Cruijner zo had verhakt antwoorde hij: “Ik can niet sien, dat ik daer door so veel schade gedaen hebbe, als men roept”. De getuigen verklaarden dat zij Gerrit Fijn hadden aangeraden een schaderegeling te treffen met de heer Cruijner, maar dat er niet zoals eerst beweert werd gezegd was hem een vet lam te geven. Op de vraag of de beklaagde gezegd zou hebben: “ik wil het wel afmaecken, maer de lammeren heb ik selves van doen, die can ik niet missen” ontkende hij dit te stelligste met de woorden: “Sulcks niet gehoort te hebben”. Gerrit Fijn werd door de hoofdschout veroordeeld tot het betalen van een boete van 300 Gulden. “Gerrit Fijn hadde geantwoort dat hij die boete niet daghte te betaelen, en in soo ver de hooftschout hem de beesten wilde laeten afhaelen, hij die op sijn reght soude houden”. Er word van Gerrit Fijn geëist dat in dien hij niet kan betalen iemand zoekt die borg voor hem wil staan of “anders aen den lijve gestraft te worden”.  Wat was de reden dat Gerrit Fijn in dit conflict terecht kwam? De hele situatie omtrent zijn weggelopen vrouw zal ongetwijfelt steeds door zijn gedachten zijn gegaan. Misschien doordat zijn vrouw hem verlaten had interesseerde het hem allemaal niet meer zo wat hij deed? Lag hij daarom zo dwars dat hij zelfs een flinke lijfstraf of verbanning durfde te riskeren?

Daarna vernemen we lange tijd niets meer van de familie Fijn behalve nu en dan wat doop en begraafgegevens. Pas op 5 maart 1740 lijkt er weer een teken van leven te zijn van Gerrit Fijn en zijn vrouw Griete Martens. We vinden in Heerde in het Oud Rechterlijk Archief van Veluwe een akte waarin ze verklaren “opregt, en deugdelijk schuldig te wesen aen Aert Gerrits, en Annegje Lubberts, eheluijden en haere erven eene capitale somma van twee honderd car guldens ad twintig st het stuk die den comparanten beloofden te verrenten s’ jaerlicks en alle jaeren met tien gelijke guldens, zijnde vijff per centum, sullende het eerste jaer rente verscheenen zijn op den eersten meert 1700 een en veertig, en se alle jaeren respectievelijk verschijnende, en sulx tot d’ opsage en werkelijke aflossinge toe”. Als borg stellen ze hun “huijs, hoff en saeijland met het holtgewasch daer bij gehoorende in den ambte van Heerde ten buurtschap Wesop”. Hieruit blijkt dat de familie Fijn in de tussen liggende jaren van Vogelenzang in Hattemerbroek is verhuisd naar een deel van Wezep dat administratief onder Heerde behoorde. Blijkens de lijsten van huizen, inwoners, beroepen en bezittingen uit 1749 zouden Gerrit en Griete in 1749 nog 2 inwonende kinderen gehad hebben tussen 10 en 15 jaar oud. Dit waren Aaltje en Jan. Ze waren in het bezit van een katerstede in Heerder Wezep. De Maancedulen van Hattem over de jaren 1753 en 1763 vermelden dat hij een schepel land in den Galgenbergh van Wijchert Mulder in gebruik had. In 1773 is deze “modo bij versterf en verdeelinge aan Derk Lubberts Cooninh”, zijn Schoonzoon in gebruik.

Gerrit Fijn overleed 1 januari 1755 te Wezep en Griete Martens overleed 19 maart 1781 te Wezep. Beide werden begraven in Heerde. In het begraafboek staat hij te boek als Gerret Fijen. Bij Griete word nog vermeld bij haar begraven: nalatende 3 kinderen. Met het overlijden van Gerrit Fijn besluit ik dit stuk geschiedenis betreffende deze familie Fijn. Het verhaal gaat later verder met zijn zoon Jan Gerrits Fijn die vele nazaten verwekte en die later de  achternaam Fijn aannamen. In Kampen vinden we een familie met de achternaam Fien. Ook zij zijn nazaten van Jan Gerrits Fijn.

Deze publicatie is tot stand gekomen na een jaren lange speurtocht door diverse archiefinstellingen. Bij het gebruiken van gegevens uit deze publicatie voor genealogische of historische doeleinden of ten behoeve van publicaties, in welke vorm ook, word een adequate bronvermelding naar deze bewerking zeer op prijs gesteld.
Bronnen:
Doop, Trouw en Begraaf Boeken: Oldebroek, Hattem.
Oud Rechterlijk Archief Hattem, Criminele Rechtspraak 1628 – 1713, inv. 2.
Oud Rechterlijk Archief Hattem, Gerichtssignaat van het Scholtambt Hattem 1661 – 1712, inv. 2.
Oud Rechterlijk Archief Hattem, Pand, Relaas en Gigteboek Hattem, inv.42.
Protocollen vrijwillige rechtspraak Oldebroek 1784-1796, inv. 201.
Gelders Archief, 0008 Staten van het Kwartier van Veluwe en hun Gedeputeerden.
Gelders Archief, 0124 Hof van Gelre en Zutphen.
Tekst en transcriptie J.M. Goudbeek.
maancedul 1753 hattem.
maancedul 1763 hattem.

Geef een reactie