Op 14 november 1679 liep Cornelis Berentsen even voor de middag naar buiten om daar tussen het varkenskot en de tuin zijn behoefte te willen doen. Daar ziet hij ineens iets vreemds. Er ligt een dood kindje wat deels onder de zwarte aarde is begraven maar met het hoofdje nog iets zichtbaar. Uiterst vreemd zal hij gedacht hebben omdat op de boerderij van Steventjen Lambertsen, de weduwe van Dries Lubbertsen, niemand zwanger leek te zijn. Henrick Kolthoff de onderschout van Hattem word gehaald om te komen kijken en in aanwezigheid van Oloff, Dries en Cornelis Berentsen ziet hij inderdaad in een klein gat het kinderlijkje liggen in een blauw stuk stof gewikkeld. Nadat ze het voorzichtig uit het gat gehaald hebben zien ze dat het een jongetje was van een voldragen zwangerschap. Als ze het jongetje gewassen hebben zien zij “dat den hals aen stucken en het hooft heen en weder slingerende was, sijnde de resterende leden stijff”. Dat lijkt op kindermoord!

De schout van Hattem, Wilhelm van Haersolte op IJrst word ingelicht en begint de volgende dag met het verhoren van enkele getuigen in het verhaal. Hij begint met de verklaring van Cornelis Berentsen op papier te zetten. Hij verklaarde dat hun dienstmeid Fenne, van wie geen vaders naam of achternaam bekend was en “aen welcke noijt eene swangerrigheijt bespeurt was”, al huilend naar de buren was gegaan en daarna weggelopen zonder dat hij wist waar ze heen gegaan was. Hij weet alleen dat ze in Baerel in Twente geboren was en achter Zwolle gewoond had. Daarna word Lambert Driessen gehoord en hij bevestigd dat zijn zwager Cornelis Berentsen gisteren voor de middag een kinderlijkje heeft gevonden en daarna meteen hem erbij geroepen heeft. Hij verteld dat de dienstmeid Fenne nadat hij haar ernaar vroeg al huilend toegaf dat ze een doodgeboren kindje had gebaard. Ze verzocht hun om erover te zwijgen omdat ze graag haar jaar wilde volmaken op de boerderij aan de IJsseldijk. Lambert verteld dat hij ook niets van een zwangerschap of bevalling van een kindje gemerkt heeft. Volgens hem zou Fenne geslapen hebben bij zijn moeder en de volgende ochtend gewoon haar werk gedaan hebben. Hij weet nog te vertellen dat ze in Bercum in Overijssel gewoond heeft en inderdaad van Baerel in Twente afkomstig zou zijn. Nadat ze naar de buren gegaan was zou ze volgens Lambert met het Caterveer de ijssel zijn overgestoken en richting Zwolle gegaan. Beide getuigen verklaren dit onder ede en zeggen verder niets van de zaak af te weten. Ook Geertien Driessen, dochter des huizes word een dag later op 16 november verhoord door Wilhem van Haersolte. Ze verklaarde wat ziekelijk geweest te zijn en de avond ervoor nog met Fenne de was gedaan te hebben zonder ook maar iets gemerkt te hebben van een zwangerschap. Ook het kind had ze niet eerder gezien tot het moment dat het gevonden werd. ’s Nachts had ze “loop in ’t lijff” (diarree) en was ze het bed uitgegaan. Daarna was ze met de kleren aan nog een tijdje bij haar moeder gaan liggen. Ze zegt niets van een bevalling of iets dergelijks vernomen te hebben. Alleen dat Fenne had toegegeven dat het haar kind was. Waar Fenne daarna gebleven is weet ze niet. Na de eerste getuigen op de 15e november aangehoord te hebben besluit Hoofdschout Wilhelm van Haersolte meteen een brief aan de stad Zwolle te schrijven:

Aen Stadt van Zwoll.

Weledele, Hooghgeleerde, Wijse, Voorsienighe, seer Discrete Heeren en insondere goede vrienden.

Op gisteren wesende den 14e deses, sijnde door een seeckere dienstmaeght, genaemt Fenne, wiens vaders voornaem onbekent, ten huijse van Weduwe van wijlen Dries Lubbertsen aen den IJsseldijck, in mijnen Scholtampte wonachtigh, begaen een onnatuirlicke moederlijcke kinder moort, en nae dat sij het selve daer van bekentenisse nae overedinghe, als hetselve in een gatt gestopt, doch noch wat van het hooft ontbloot sijnde, aen die van het huijsgesin gedaen hadde, haer voorts mette vlught nae ’t Caeterveer en vervolgens nae u Weled. En W: Stadt heeft begeven, En ick bevinde dat sij aldaer een broeder sijnde een linnenwevers kneght, geboortig van Baeren in Twente heeft wonende alwaer sij haer veel light sall komen op te houden, soo ben ik mits desen tot stuir van justitie versoeckende dat bij het linnenwevers gilde sodaene kneght geboortigh als geseijd, en hebbende sodaene suster Fenne gnt: moghe uijtvondigh gemaeckt worden, teneijnde sij also in handen van justitie raeckende andere ten exempel werde gestraft: ’t welck volgents mijnen eedt en plight hebbe nodigh geacht u Weled. En W: aenstonts te notifieren, met versoeck in een dagh à twe mij hier op gelieven te dienen t’geene hier in God mochte gedaen en bevenden sijn.  Waer mede nae bevelinghe Godes, en toenwensinge van een heijlsame regeringe sall verblijven.

Uw Weledele en wijse insonderen goeden vriendt

Actum den 15Novemb. 1679

Ter ordonn: van Hooghed: Heer

Wilhelm van Haersolte toe IJrst

Scholtis tot Hattem

B. Avercamp secret.

Daarna houd het dossier op. Wat er verder gebeurd is en of Fenne ooit gepakt en berecht werd voor deze moord is mij niet bekend. Wellicht dat er in het oud rechterlijk archief van Zwolle meer over te vinden is?

Bron: Criminele Rechtspraak Hattem inv. 2. 1628-1713.

Tekst en transcriptie J.M. Goudbeek.

Geef een reactie